Middeleeuwen

Liudger en de terp

Na de moord op Bonifatius werd er in Dockinga een gedachtenisterp opgeworpen, waarop een klein, houten kerkje gebouwd werd met een rieten dak. Volgens de overlevering werd Liudger, een “Fries” uit Utrecht en  leerling van Bonifatius, de parochiepriester. Hij was de opvolger van Willehad, die hier een kloosterschooltje begonnen was. Liudger stichtte vele kerken in de omgeving van Dockinga en herbouwde het kerkje op de terp, toen dit tijdens een oorlog door Saksen vernield was. Naast de handel, die bij de terp aan het water plaatsvond kreeg Dockinga nu ook betekenis als religieus- en onderwijscentrum, door de terp met het bedevaartskerkje en het werk van Liudger. Heel veel pelgrims kwamen naar Dockinga om er te bidden en Bonifatius te herdenken. Toen de Frankische keizer Karel de Grote aan de macht kwam, werden de Friezen en Saksen “gekerstend” en brak een periode van enige rust en welvaart aan, tot de plunderingen van de Noormannen begonnen.

Klooster en Abdijkerk

Er braken donkere en moeilijke tijden aan, waarin regelmatig plunderende en rovende Vikingen voor de kust bij Dockinga verschenen. We weten echter weinig van deze tijd, omdat veel oude documenten verloren gegaan zijn. Een groepje monniken vestigde zich bij het kerkje en bouwde een klooster en een school. Deze monniken  werden Benedictijner monniken genoemd. Later kwam er bij het klooster een ziekenhuisje, een weeshuis en een brouwerij. De invloed en macht van de kerk en de geestelijken was in de Middeleeuwen heel groot. Naast de edelen bezaten zij de grond en hadden zij het voor het zeggen over de boeren en burgers. Dokkum groeide uit van een nederzetting tot een stadje. Het klooster werd overgenomen door monniken die  Praemonstratenzen of Witheren werden genoemd. Naast het klooster bouwden zij een grote abdijkerk in het hart van de stad.

Kruistochten

Rond 1214 trok de Kruistochtenprediker Olivier van Keulen door Friesland om soldaten te werven voor de bevrijding van het Heilige Land. In Dokkum sprak hij op 5 juni voor wel 10.000 bedevaartgangers op de Bonifatiusdag. Het resultaat van deze oproep was een vloot van wel 80 schepen, die in 1217 de Lauwers uitvoer. Via Rome trok men naar de steden Akko en Damiate in Egypte. Ondanks de inzet van veel strijders uit Oostergo en Dokkum werd deze Kruistocht een mislukking. Toch wordt beweerd dat Dokkum aan deze tocht de halve maan in het stadswapen te danken heeft. Het stadswapen kan ook ontleend zijn aan een oud stadszegel, waarop boven de Abdijkerk een zilveren maan en drie gouden sterren staan. De kleuren vind je ook terug in de stadsvlag, samen met een rode baan: misschien wel van heldhaftigheid en bloed. In deze tijd werden de steden, met hun ambachtslieden,  gilden en handel steeds belangrijker en machtiger. Rond 1298 horen we dan ook voor het eerst van een zelfstandig stadsbestuur in Dokkum.

Markten en munten

De handel is altijd heel belangrijk geweest voor Dokkum: je kunt dat ook terugvinden in vele namen van straten en markten, zoals “Bargemerk”, waar varkens verhandeld werden, “Koornmarkt”, “Vleesmarkt” of de “Suupmarkt”, voor melkproducten, zoals sûpe of karnemelkse pap. Aan het eind van de Middeleeuwen, toen de steden ontstonden, lieten de graven van Brunswijk, die de macht in Friesland hadden, zilveren munten slaan in vier Friese plaatsen, waaronder Dokkum. Deze zogenaamde Brunonen, met de namen van de graven Bruno III, Egbert I en Egbert II en de stadsnaam erop, zijn tot ver in Rusland en rond de Oostzee teruggevonden: een bewijs van de levendige overzeese handel die Dokkum al kende toen de plaats nog geen stadsrechten had.

Aan het eind van de 13e eeuw kreeg Dokkum na Staveren als tweede plaats in Friesland stadsrechten. Natuurlijk moest de stad beschermd worden, want het was een roerige tijd met veel oorlogjes en ruzies, bijvoorbeeld tussen de Schieringers en de Vetkopers. Rond de terp werden verdedigingswallen en grachten aangelegd, maar we weten niet precies hoe die eerste versterkingen er uit hebben gezien. Waarschijnlijk zijn de kleine grachtjes in Dokkum daarvan overblijfselen. Het recht om weekmarkten binnen Dokkum te houden (en dus niet in andere plaatsen in de omgeving) kreeg de stad in 1517 van Karel V.

Stadswallen en blokhuis

Aan het eind van de Middeleeuwen brak een tijd aan van onrust en strijd om de macht tussen graven, hertogen, koningen en… de steden. Rond 1400 was Dokkum al een verdedigbare vesting tijdens de invallen van o.a. Albrecht van Beijeren. In de twisten en ruzies tussen Schieringers en Vetkopers in de jaren 1414 tot 1422 werd Dokkum enige malen veroverd en ingenomen. Schieringers en Vetkopers waren partijen waarin de adel, de burgerij en de kloosters een rol speelden. In 1498 werd hertog Albrecht van Saksen door de Schieringers te hulp geroepen en ingehaald als landsheer van Friesland. Vanaf dat moment had Friesland (zoals het er nu op de kaart ongeveer uitziet) één eigen bestuur, maar het was ook het einde van de Friese vrijheid. Albrecht van Saksen liet vlak bij de binnensteden blokhuizen bouwen. Dit waren versterkte huizen of vestingen, die de stad in bedwang moesten houden of verdedigen. In Dokkum werd in 1516 aan de zuidzijde van het Diep zo’n Blokhuis gebouwd en “Dockum worde oeck vast gemackt”. In de oorlog tussen Karel V en de hertog van Gelre werd Dokkum in 1517 bezet door de Geldersen. Keizer Karel V heroverde de stad in 1531 en gaf direct opdracht de wallen te slechten en grachten te dempen: Dokkum was weer een “open stad”.

© Tekst: ‘Dokkum – Bonifatiusstad’ door Warner B. Banga / © Foto’s: Historia Doccumensis