Nieuwe tijd

De Cleyne kercke

In Dokkum stond een grote Abdijkerk, maar de inwoners van de stad wilden graag een eigen parochiekerk. Daarom werd in de eerste helft van de 15e eeuw begonnen met de bouw van een nieuwe kerk, met fraai gemetselde gewelven, beelden, altaren en versieringen, want Dokkum was toen een welvarende handelsstad. Omdat vlak naast deze kerk een veel grotere Abdijkerk stond, werd de stadskerk ook wel de “Cleyne Kercke” genoemd. Die “Cleyne” kerk was gewijd aan Sint Martinus.

Tijdens de Tachtigjarige oorlog werden de kloosters gesloten en werden de kerken “hervormd”. Bij de beeldenstorm in 1566 was er veel vernield in de kerken. Het stadsbestuur wilde daarom de grote Abdijkerk restaureren en gebruiken als stadskerk. De “Cleyne Kercke” kon dan worden afgebroken. De Staten van Friesland dachten daar echter anders over en na lang onderhandelen werd in 1587 besloten om de kloosterkerk af te breken en de “Cleyne Kerke” te verbouwen. Met de stenen van de Abdijkerk werd de noorderbeuk aan de kerk gebouwd, die voortaan dus de “Grote Kerk” van Dokkum was. Naast de kerk bleef alleen de grote Abdij-toren staan, die pas in 1832 werd afgebroken.

Waalse Furie

Het begon allemaal met de monnik Maarten Luther, die wees op misstanden in de kerk, waar sommige mensen te veel macht hadden gekregen. Hij wilde de kerk hervormen. De gewone burgers wilden meer vrijheid en onder leiding van prins Willem van Oranje begonnen zij te strijden tegen de rooms-katholieke koning Filips II. In 1568 brak toen de Tachtigjarige Oorlog uit met Spanje. Dokkum werd al snel bezet door de “Spekken”. De Spaanse bevelhebber in Friesland was Caspar de Robles, “de Stenen Man”, die Dokkum in 1572 liet versterken met een kleine aarden wal.

In de heen en weer gaande gevechten tussen Spaansgezinden en Oranjegezinden (“Geuzen”) werd Dokkum vreselijk geplunderd en vernield: door een ooggetuigenverslag van een Dokkumer arts, Henricus Bra, weten we hoe deze “Waalse Furie” in Dokkum woedde. Hij vertelt hoe de Waalse soldaten van de Spaanse koning al plunderend en moordend door Dokkum trokken, waarbij zelfs de katholieke Spaansgezinden niet werden gespaard. Vele huizen, die vooral van hout gebouwd waren, werden in brand gestoken. Enige jaren later kwam Dokkum voorgoed weer in handen van de Geuzen en werd besloten de stad te omwallen als meest noordelijke vesting van de nieuwe Republiek.

Reformatie

De veranderingen door de Reformatie hadden niet alleen grote gevolgen voor de kerk: ook het dagelijkse leven in een stadje als Dokkum zou er helemaal door veranderen… In maart 1580 besloten de Staten van Friesland dat Prins Willem stadhouder werd. De rooms katholieke kerk werd verboden en alle bezitting van de kerk gingen naar de staat. Daardoor vertrokken de monniken van de Abdij uit de stad.

In deze periode moet Dokkum één grote bouwplaats zijn geweest. Immers, de meeste huizen moesten herbouwd worden na de Waalse Furie, maar ook werden rond Dokkum de nieuwe bolwerken aangelegd en stadspoorten gebouwd. De Abdijkerk werd afgebroken en de parochiekerk werd uitgebouwd met een noordbeuk. Ook werd de Zijl de zeesluis. De eerste Waag werd in 1593 gebouwd. De Friese Admiraliteit werd in 1596 in Dokkum gevestigd en in 1607 werd het olde Raadhuis na twee vestigingen in de Hoogstraat ver­plaatst naar een fraai en gloednieuw Stadhuis op de hoek aan De Zijl. In 1622 werd het Blokhuis vervangen door burgerwoningen met trapgevels. De Reformatie betekende een omslag voor Dokkum als kerkelijk-, cultureel- en handelscentrum, die altijd merkbaar zou blijven.

Van zee- naar landstad

Zoals je weet lag Dokkum aan een zeearm, die reikte van de Lauwerszee tot enkele kilometers voorbij Dokkum. Kort na de omwalling van de stad werd in 1583 de afwateringssluis binnen Dokkum gehaald (nu de ‘Zijl’, wat een oud woord is voor sluis). Alleen in het Grootdiep bleef de werking van eb en vloed merkbaar; de andere grachten van Dokkum waren voor het zoute water afgesloten. Aan beide kanten van het Grootdiep kun je nog zien dat daar vroeger een zeedijk aangelegd is.

In 1598 werd de Admiraliteit, (de kustbescherming, van Groningen en Friesland), in Dokkum gevestigd. Het was een politieke keuze, vooral omdat Groningen de Admiraliteit dichtbij wilde hebben. Dokkum had toen echter al veel last van het dichtslibben van de zeeverbinding. In 1645 konden de meeste zeeschepen niet goed meer in Dokkum komen en werd de Admiraliteit naar de veel geschiktere haven van Harlingen verplaatst. Het mooie, in 1618 gebouwde Admiraliteitshuis en de helling daar tegenover waren het enige wat overbleef… In 1729 werd ook de zeesluis verplaatst naar Dokkumer Nieuwe Zijlen en was Dokkum voorgoed een landstad geworden.

Wees- en gasthuis

Dokkum kende al heel lang een gasthuis met een armenhuis, waar arme, oude en zieke mensen verzorgd werden door de monniken van de Abdij. Ook de weeskinderen vonden hier onderdak. Toen in 1580 de kloosters gesloten werden, moest er een nieuwe regeling komen. De bezittingen en landerijen van de kloosters werden voor een deel toegewezen aan de wees- en armenhuizen: daarvan moesten zij bestaan. Voorname en belangrijke inwoners van Dokkum, de zogenaamde Regenten, hielden het toezicht. In 1615 werd het weeshuis op de Markt geopend. Weeskinderen moesten de hele dag hard werken voor de kost, maar in 1786 besloten de weesvoogden: “de kinderen die in ‘t spinhuis werken het lezen en schrijven te leren om in het vervolg nuttig voor de maatschappij te kunnen worden”. Tot 1828 bleef de zorg voor armen en wezen vermengd en hadden deze hun inkomsten vooral uit de landbouw in de Westerisselanden, ook wel de Weeshuislanden genoemd.

De Strobosser-trekvaart

Nadat Dokkum de functie van zeehaven was kwijtgeraakt, probeerde men betere waterverbindingen en wegen over land te krijgen. Zo’n route was bijvoorbeeld de Strobosser-trekvaart naar Groningen, die in 1656 werd gegraven. Dat kostte zoveel geld, dat de stad bijna failliet ging en Dokkum de bijnaam “arrem Dokkum” kreeg. Vanaf toen werden ook grapjes gemaakt over de domme Dokkumers of sterke verhalen verteld.

Eén van die verhalen is het verhaal over de Granaet, waaraan de Dokkumers hun bijnaam danken: Tijdens de stadhouderlijke regering ving men in Dokkum eens een reusachtige garnaal. Het stadsbestuur besloot dit dier in de stadsgracht onder de Zijl aan een zilveren kettinkje vast te leggen, tot de prins-stadhouder Dokkum met een bezoek zou vereren…
Helaas is de prins nooit geweest en de grote “granaat” ligt nog altijd onder de Zijl geketend! De trekschuit naar Groningen, die werd getrokken door een paard, heeft dienst gedaan tot 1913. Tegenwoordig kun je in de Dokkumer grachten nog een rondvaart maken met de trekschuit “De Herinnering”.

Stadhuis en waag

Het stadsbestuur van Dokkum kwam regelmatig bij elkaar om te vergaderen of recht te spreken. Dat gebeurde in het “Raedhuys in de Hoochstrate” (op de hoek met de Lange Oosterstraat). Deze plaats vond men echter niet voornaam genoeg en in 1606 werd het oude stinsachtige Blauwhuis aan de Zijl gekocht van de familie Mockema. De kelders onder het stadhuis zijn nog van deze stins.

In 1607 bouwde de Harlinger meester-metselaar Jacob Lous hier een nieuw ‘Raedhuys’. Dit fraaie stadhuis had aan beide kanten van de voordeur maar één vertrek. De gevel was prachtig versierd en op het dak stond een mooie toren. In 1761 werd het gebouw uitgebreid en boven werd toen de prachtige ‘vroedschapskamer’ in rococo-stijl ingericht. De schilderingen van Daniël Reynes “vertellen” de historie van Dokkum. Bij een verbouwing in 1835 werd de toren vervangen door een koepel en werd de voorgevel “eenvoudiger”.
Het eerste waaggebouw werd gebouwd in 1593 als “Butte Waghe en Looyhall”. In 1754 is het huidige waaggebouw gebouwd met de gevelsteen “Weegt en Waakt”. In dit gebouw werd dan ook de boter gewogen en was het wachtgebouw van de militaire hoofdwacht.

© Tekst: ‘Dokkum – Bonifatiusstad’ door Warner B. Banga / © Foto’s: Historia Doccumensis